Je moet het zelf doen oorspronkelijk verschenen op: https://www.ods.nl/amigo/amigo10/index.html (niet meer in de lucht) interview met Jan van Rossum door Ilse Beumer (2006) Een hele gewone man in een doorsnee doorzonwoning, in een voorstadje onder de rook van de stad. Vriendelijk, hartelijk, bescheiden. Bij Jan van Rossum wordt alledaagsheid een aanbeveling. Geen moeilijke woorden, duidelijke taal. Bijzonder toegankelijk. Jan zegt over zichzelf: ‘Ik heb van huis uit de neiging alles steeds weer tot zijn eenvoud terug te brengen. Ik ben niet iemand van toeters en bellen. Eenvoud vind ik het prettigst, in vormen, relaties, wat ik doe en hoe ik me presenteer.’ Onlangs verscheen zijn boek ‘Je bent niet wat je denkt’ (Samsara). In eerste instantie was ik sceptisch over het nut van weer een nieuw boek over verlichting en advaita. Alles was ondertussen toch al eens gezegd en geschreven? Ja en nee. Het onderwerp is inderdaad al uitputtend beschreven en niets nieuws. Maar de manier waarop Jan van Rossum steeds weer terugverwijst naar Dat wat je bent, is de moeite van het lezen en herlezen waard. Het boek is als de man zelf: duidelijk, toegankelijk, vriendelijk. Maar wees gewaarschuwd: door z’n consequente terugkeer naar Dat wat is ofwel Ruimte werken de woorden meedogenloos. Ben je eenmaal gegrepen, dan houdt het niet meer op in je te werken. Jan, nuchter: ‘Ik heb nu wel een boek, maar ik kan er niets aan toevoegen. Je kunt het alleen nog weer mooier zeggen. De verdieping zit niet in een boek. Niet in woorden. Het zit in het realiseren. Woorden en zinnetjes doen niets. Die kunnen alleen in jou weerklinken en wat oproepen. Als het je wat doet is het altijd omdat jij daaraan toe bent, niet omdat het heel mooi in een boek staat.’ Het aardige van advaita en het leven is gelukkig dat er altijd weer andere en nieuwe woorden zijn voor hetzelfde. Dit was het gesprek dat Amigo met Jan van Rossum voerde. We begonnen over De Zin Van Het Leven, maar al snel ging het over Leven zelf: J: ‘Volgens mijn leraar Hans Laurentius is de zin van het leven er zin in hebben. Je kunt er natuurlijk ook geen zin in hebben, dat heeft ook zin. Je merkt dan namelijk dat dit persoontje er geen zin in heeft. Het is jouw interpretatie van de situatie. Alles om je heen gaat in elk geval gewoon door. De bloem bloeit, met of zonder zin. Als je het geen zin hebben gewoon toelaat, als je dat de ruimte geeft en het er ook mag zijn, dan vloeit het weer over in het grote geheel. De weerzin, eigenlijk niet meer dan het ikje of het krampje dat je had, wordt daardoor geneutraliseerd. Als alles er gewoon mag zijn, als alles er mag wezen zoals het is, dan zul je merken dat het altijd weer oplost. Dat doet het anders ook, hoor. Het is leuk om daar eens op te letten. Alles kan omgebogen worden naar wat in wezen goed is, ook vreselijke dingen. Intens verdriet kan ook omslaan naar hele diepe vreugde. Die twee dingen grenzen aan elkaar. Daarom zeg ik dat als je alles alleen maar toestaat, je zult merken dat het toch na verloop van tijd transformeert. Je hoeft dat alleen maar toe te staan, daar hoef je niets voor te doen. Kijk er alleen maar naar. Jíj doet niets, wat zou je moeten doen, want alles is er al. Alle moeite die we doen om iets in stand te houden is in wezen het paard achter de wagen spannen, want het wordt al gedaan. Wij plakken er achteraf alleen een ikje op: kijk eens hoe goed ik dat heb gedaan. Als we goed hadden gekeken, zouden we dat niet zeggen!’ Definiëren van leven Wij willen altijd het leven met daarin onze positie, inclusief alle verhalen, definiëren. Dat is kennelijk heel verslavend, maar het draagt niets bij. Aan de feitelijke situatie, de werkelijkheid, verandert het niets. Bovendien verandert dat waar je wel of geen zin in hebt ook weer en zo blijken definities over het levens steeds weer te bestaan uit privŽ-overtuigingen die continu aan veranderingen onderhevig zijn.Als je ontspannen bent, met weinig weerstand, heeft zelfs een vervelende gebeurtenis niet zoveel impact. Wat ontspannen is, buigt mee. Vooraf krampachtig zijn: ‘oh, ik hoop dat er niets gebeurt’, maakt alles veel erger als er inderdaad wat gebeurt. De hele kwestie komt altijd neer op ontspannen. Maar ontspannen kun je niet op commando, dat is duidelijk. Inzien dat je in feite altijd automatisch doet waar je zin in hebt, is genoeg. Als je honger hebt ga je eten, als je moe bent ga je slapen. Meer niet. ‘Je bent het zelf‘ In advaita worden vragen niet beantwoord, maar vallen vragen weg. De vraag keert terug naar de bron. Je vraagt iets omdat je denkt dat je iets niet weet. Je weet het echter wel, maar je bent het je niet bewust. Door het uitspreken van de specifieke vraag word je bewust van wat er achter ligt en verdiept het bewustzijn zich waaruit de vraag voortgekomen is. Dat is dan ook je antwoord. Eigenlijk vraag je altijd naar de bekende weg. Het uiteindelijke antwoord ben je namelijk zelf. Dat is echter nooit te definiëren of in woorden uit te drukken. Het definitieve antwoord is altijd dat waar de vraag ontstond en daar keert het ook weer naar terug.’Veel zoekers vragen op een gegeven moment: ‘Ik wil dieper.’ Dat is een mooi streven, maar het houdt wel in dat er een ‘ik’ is die dieper wil. Vraag je af wie die ik is die iets meer of iets anders wil, die niet tevreden is. Zo doorvragend kom je steeds dieper bij je zelf. Het leidt allemaal naar jezelf. Dat is zelfonderzoek, omdat je het voor jezelf duidelijk wilt hebben. Veel mensen willen graag dat anderen er een antwoord op geven, maar dan werk je wel met ‘geleende waarheden’. ‘Je moet vragen stellen om er achter te komen dat je aan die vragen voorbij moet gaan of, nog beter uitgedrukt, dat je merkt dat jij aan die vragen vooraf gaat. Jij moet er eerst zijn voordat je een vraag kunt stellen. Toch moet je het wel doen, anders kom je er niet achter. Dat is het schijnbare dilemma. Tony Parsons zegt bijvoorbeeld heel duidelijk dat je niets moet doen, dat je niets kunt doen. Aan de ene kant klopt dat, maar aan de andere kant is het helemaal niet waar. Je moet soms ontzettend veel doen om er achter te komen dat je niets kunt doen! Dat weet je pas als je echt, echt alles uitgeprobeerd hebt Innerlijke autoriteit A: Toch voelen veel mensen de behoefte aan bijvoorbeeld een religie.J: ‘Ja. Mensen willen graag een goed christen of moslim zijn. Maar waarom wil je dat dan zijn? Meestal komt het neer op een stel regels. Dat geeft houvast. Vaak zijn mensen zich niet bewust dat ze vooral houvast zoeken. Dat is wel weer de zin ervan. Want als je ten langen leste merkt dat zekerheid nergens te vinden is, dan houdt het zoeken ernaar op. Niet omdat je houvast hebt gevonden, maar omdat de behoefte eraan oplost. Het gaat altijd om het grote oplossen. Dan hoeft er ook geen zin te zijn. Alle behoefte verdwijnt.’Je moet het zelf doen. Je bent zelf verantwoordelijk. Uiteindelijk hoef je niets meer, maar voor je zover bent, heb je heel wat innerlijke autoriteiten te slechten. Ga maar eens bij jezelf na wat je in je leven hebt opgebouwd aan innerlijke autoriteiten. ‘Dit mag eigenlijk niet, dat hoort niet.’ De autoriteit is bij religie bijvoorbeeld naar buiten toe geprojecteerd, maar feitelijk zit de autoriteit van binnen.’ A: Je hebt er een bepaalde hartstocht, drang of drive voor nodig.J: ‘De meeste mensen hebben dat wel, maar het is vaak zo versnipperd dat energie verloren gaat. Iedereen heeft de drive om gelukkig te worden. Je zoekt het alleen in de verkeerde dingen. Totdat je ontdekt dat noch dit, noch dat het is. Het is gewoon een kwestie van afstrepen.’Stadia van zelfreflectie’In het proces van zelfonderzoek is een bepaalde mate van zelfreflectie noodzakelijk. Niet iedereen kan dat of heeft dat vermogen. Misschien missen de meeste mensen het wel. De oudere generatie, bijvoorbeeld die van de ouders van mijn vrouw of mijzelf, zeiden nooit sorry. Dat konden ze niet zeggen, omdat ze nooit aan zelfreflectie hadden gedaan. Veel mensen kunnen niet over zich zelf nadenken en zich tot onderwerp van onderzoek maken. Dit begint pas sinds een jaar of tien, twintig te rijpen. De gedachte ‘Ik moet toch een keertje naar mezelf kijken’ kwam niet op. Als iets vervelend is, kwam het altijd door de ander of de omstandigheden. Later begon bij een enkeling door te dringen: ‘het kon ook wel eens aan mij liggen.’ Dat is de eerste stap. Vervolgens kijk je naar het ‘mij’: hoe definieer je dat eigenlijk. Is dat mij eigenlijk wel echt mij? Dat is al een flinke stap verder. Zo zijn er veel verschillende stadia. In satsang zeg ik tegen sommige mensen dat ze beter eerst iets anders kunnen gaan doen, soms raad ik ook therapie aan. Zij zijn er nog niet aan toe om zichzelf te onderzoeken. Je moet een zekere rijpheid hebben.Dit kun je niet forceren. Als je te lang onder water bent, hap je vanzelf naar lucht. Daar hoef je niet veel voor te doen. Als er genoeg lijden is ga je vanzelf onderzoeken. Maar ik zie ook veel mensen die onbewust lijden. Mensen die erg vlak, afgestompt zijn geworden. Dat is nog erger dan lijden. Mensen zonder contact met zichzelf. Zij hebben niet eens echt pijn, maar er zit wel iets dofs, iets hards. Het is heel moeilijk om daar doorheen te komen. Eigenlijk is dat het echte lijden, maar om ze wakker te schudden denk ik wel eens: leden of voelden deze mensen maar eens echt. Alles beter dan deze afgestompte gevoelloosheid. Mensen worden door deze vlakte cynisch: ‘ach ja, je kunt er toch niets aan doen, je moet het maar nemen zoals het komt.’ Dit komt echter niet vanuit wijsheid. Het is heel moeilijk om deze mensen iets te zeggen. Mensen die op satsang komen en in dit soort grensgebieden zitten, zijn heel moeilijk om mee om te gaan.’ A: Ben je nu helemaal ‘klaar’?J: ‘Ik leer zelf nog steeds het meest. Dingen die ik in mezelf ontdek. Die ik nog niet wist en naar me gespiegeld worden. Iedere dag leer ik nog dingen: ‘oh, zit dat zo? Dat had ik toch niet gedacht van mezelf!’ Het gaat dan meestal over de minder leuke dingen, haha.’ A: Er wordt vaak gezegd dat als je helderder wordt, alles veel beter gaat, maar dat valt toch tegen.J: ‘In eerste instantie ontdek je heel veel over jezelf, maar later merk je dat het allemaal minder snel gaat. Mijn zoon had rijles. In eerste instantie leerde hij heel veel nieuwe dingen, gasgeven, sturen, schakelen, maar later leek het net of hij helemaal niets meer leerde, hij moest gewoon iedere keer weer rijden, oefenen, perfectioneren. Zo is het met zelfonderzoek vaak ook. Opeens is er een soort barrire en moet je heel veel moeite doen om wat er nog ligt te kunnen zien. Daarvoor heb je de ander nodig, want het is heel moeilijk om blinde vlekken bij jezelf te zien. Het heeft daarom totaal geen zin om in het spreekwoordelijke hutje op de hei te gaan zitten, behalve als je totaal bevrijd bent. Dan is er echter geen reden meer om daar te gaan zitten. Waarom zou je dat dan willen? Het idee om ergens zuiver op een plekje op de hei te gaan zitten, is ego. Je kunt jezelf enorm beduvelen. Drive tot bewustwording Kijk naar de hang naar zuiverheid. Dat op zichzelf is heel dualistisch. Zelfs het nastreven van verlichting klinkt banaal. Al was het maar omdat je iets voor jezelf wilt. Jij wilt toch verlicht worden? Jij wilt toch gerealiseerd worden? Allemaal ego. En toch moet het, dat is het rare. Je wordt gedreven. Iedereen heeft die drive. Anders ga je dood. Als de plant niet meer groeit, gaat hij dood, als een boom niet meer groeit sterft hij ook. Het inherente doel van het leven voor ons mensen, wordt vormgegeven door de drive bewust te worden. Alleen maar bewust worden van. Verder niets. Niet om ergens naar toe te gaan. Bewust worden van de situatie zoals die is. Zonder verder doel. Er is alleen het ondeelbare leven en daarin gebeuren miljarden dingen en tegelijkertijd gebeurt er niets. Ik blijf het ene. Je kunt ook niet zeggen: ‘ik ga niet leven’. Je moet eerst leven voordat je dat kunt zeggen. Je kunt je er ook niet aan onttrekken. Dan kun je het maar beter bewust meemaken. Volgens Hans zijn er maar twee standen: de egostand en de bewustzijnstand. Of het een of het ander, als je het zwart-wit stelt. Dan moet je kiezen voor de bewuste stand, want dat omvat al het andere. Bewustzijn omvat ego en niet omgekeerd.’ A: In je boek maak je van de bewuste stand een heel aantrekkelijke optie. J: ‘Bij satsang houden we mensen een worst voor: doe maar zo, dan word je gelukkiger. Totdat je op het laatst ziet dat er niets te halen valt. Ik gebruik als metafoor vaak ruimte. Ruimte is het meest neutrale woord. We willen ons graag met iets identificeren. Als je dat wilt doen, identificeer je dan met het totaal, met wat er is. Niet met het kleine ego, de familie om je heen of de vier muren, maar met alles. Alles draagt bij tot de instandhouding van jou: je hebt voedsel nodig, zuurstof nodig. Alles zorgt voor dit (lichaam) en dit is tegelijkertijd weer alles. Zo kun je het terugredeneren. Daarom is het ook voor de mind geen onzin. De mind wil ook bevredigd worden. Die wil zien: dit is mijn functie, hiervoor kun je de mind gebruiken en daarvoor niet. Hij houdt zijn kop als hij ziet dat hij voor dat andere niet geschikt is. Omdat denken een functie is, moet je het goed gebruiken. Geen veiligheid Het totaal worden of een beroep doen op de totaliteit maakt veel mensen ook angstig. Het is te groot, te ruim. Daarom kruipen mensen altijd weer terug en proberen ze zich in te kaderen, te beschermen in kleine wereldjes. Je moet dat hele patroon doorzien. Mensen voelen zich wel geroepen tot die ruimte, maar zijn er tegelijkertijd bang voor omdat ze dan het ego en alle opvattingen die ze over zichzelf hebben achter moeten laten. Je moet eerst een bepaalde veiligheid creëren, voordat mensen iets anders willen. Diezelfde veiligheid is echter een valkuil, want dan blijf je liever zitten. Het blijft een schijnveiligheid. Je moet op een gegeven moment de wereld in, je angsten en alle slechte dingen die je over jezelf denkt onder ogen zien. Dan is er een opgaan in de totaliteit en daarin los jij ook op als klein ego. Aan de ene kant is dat prettig, aan de andere kant is er de angst. Dat is de dualiteit waarmee iedereen leeft, hoever die ook is op het spirituele pad. Maar het overkomt je, dus hou niet tegen wat je toch al moet worden.’Spirituele groei bestaat daarom alleen maar uit het wegruimen van belemmeringen, niet uit het creëren van nieuwe systemen. En verkregen inzichten? Ook die moet je weer achter je laten, ze vormen anders nieuwe belemmeringen. Een inzicht speelt nadat het gezien is ook geen rol meer. Dat is vergelijkbaar met toen je leerde lopen en enthousiast riep: ‘Mamma, ik kan lopen!’ Toen je het eenmaal kon, hoefde je dat niet meer te roepen, dan gaat het vanzelf. Alles wordt steeds normaler. Naarmate je meer jezelf wordt, word je steeds normaler. En als het goed is, word jij eenvoudiger en het leven eenvoudiger in al zijn veelvoudigheid. Er kunnen nog steeds kleine en grotere dingen mis gaan, maar in het grote geheel niet. Alles is een kwestie vanuit het standpunt waaruit je het bekijkt. Dus waarom zouden we anticiperen op wat gaat komen? [interview: Ilse Beumer] fragment uit ‘Je bent niet wat je denkt’, uitgegeven door uitgeverij Samsara: Jan: Al het psychologische gewroet in de angst versterkt die angst alleen maar. Je moeder die je ooit eens voor de deur liet staan, daar kan de mind tientallen jaren mee bezig zijn. Maar als je angst gewoon onder ogen ziet, dan kun je het zien voor wat het is: een krampje in bewustzijn. Jij bent het bewustzijn, niet dat krampje. De mind is gewoon voor praktische zaken: hoe kom ik van A naar B. Zuiver concrete dingen. Maar als de mind begint te mekkeren over allerlei psychische problemen, dan draait die zichzelf helemaal in vast. De mind kan nooit problemen op het psychische vlak oplossen, omdat hij zelf het probleem is. Hij schept die problemen zelf. Er is nooit en probleem in de buitenwereld. Alle problemen zitten in de mind. Dus stop met jezelf te vechten. Ga niet mee in die beweging. Bezoeker: Ik kan inderdaad nogal lopen piekeren als ik niet uitkijk.J: Je moet heel alert zijn in het begin, later gaat het vanzelf. Alertheid genereert weer alertheid en op een gegeven moment ben je zo alert dat er alleen nog maar Dat overblijft. Dan wordt alles gezien voor wat het is en dan heb je daar vrede mee, want je kunt niets in de wereld veranderen, de wereld zit in jou. Het is allemaal bewustzijn. B: Dat zou mooi zijn.J: Het is nu al mooi. Als je zegt ‘het zou mooi zijn’, verleng je het in de tijd. Dan schep je tijd, zo van: in de toekomst los ik het wel op. Je moet het nu oplossen. De mind leeft alleen maar in het verleden en de toekomst. Met het nu kan de mind niks. Dus als je in het nu blijft, dan houdt hij zijn kop want daarin kan hij niet bestaan. B: Dan moet je dus wel goed opletten. Voor je het weet laat je je weer verleiden door allerlei gedachten.J: En dan zit je weer in de knoop. Daarom moet je blijven zien. Het is zien, zien, zien. B: Is dat wat je bedoelt met zelfonderzoek?J: Precies. B: Ik dacht dat je dan heel ingewikkelde vragen aan jezelf moet stellen.J: Welnee, het is juist heel simpel. B: Ik ben daar al een tijdje mee bezig, maar het blijft moeilijk.J: Nou zeg je het weer: ‘daar ben ik al een tijd mee bezig’. Als je er bij voorbaat al van uitgaat dat het moeilijk en ingewikkeld is, dan wordt het ook moeilijk en ingewikkeld. Terwijl als je weet dat het opgelost kan worden door het te zien, dan kun je bij dat zien blijven. Dat is de keuze die je hebt. Wil je bij het zien blijven of meegaan met de mind? Je kunt de mind niet stopzetten, maar wel stoppen er in mee te gaan; uiteindelijk stopt het daardoor wel. Wat overblijft is ruimte, liefde enzovoorts, en het wordt steeds ruimer. Net zolang tot je de ruimte zelf bent. B: Je hoeft er geen moeite voor te doen?J: Als je moeite gaat doen, dan beginnen de problemen. Doe je nu moeite om te zijn? Je hoeft alleen maar te zien en alle aandacht op andere dingen steeds weer te herleiden tot het zien. Steeds weer. Net zolang tot je erin gaat wonen. Waarnemen doe je al, maar realiseer je dat je dat waarnemen bent. Niets kan dat beïnvloeden. |